uit: limburg dierbaar oord Door Bertus Aafjes
Laten wij eens een kijkje nemen op een groot schuttersfeest in midden Limburg. In Leveroy.
Het is de eerste juli van het jaar 1961.
Het is de warmste dag van het jaar. De zon laat een gouden moker neerdalen op de lage landen. Reuzen bezwijken vandaag. En mensen verdrinken vandaag. Maar het Oud-Limburgs gaat door. De honderddrieëndertig schutterijen treden aan uit Nederlands en Belgisch Limburg.
Over straten van vuur komen zij roffelend nader, zwemmende in hun zweet als patates frites in de olie.
Een Limburgs spreekwoord zegt: ‘Een druppel zweet van een kantonnier is goud waard.’ Wat een kantonnier is? Wel, dat is de man, die zo bedachtzaam in de berm van de weg met het onkruid onderhandelt.
Ik weet niet welke waarde de druppel zweet van een Limburgse schutter heeft, maar als hij ook maar enige goudwaarde bezit, dan vloeien op het Oud-Limburgs vandaag al ‘s werelds goudreserves weg en springen al ‘s werelds banken.
Waar dat goud dan wel heenvloeit? Naar de bierbrouwerijen, denk ik. Twee brouwerijen uit de streek, wier naam gij misschien voor het eerst hoort, laven de dorstigen. Hun brouwerswagens onderhouden estafettediensten tussen brouwerij en schutterswei. Huygens bier uit Horn (vergeelde reklameplakkaat: een schone van vijftig jaar terug, hangende over een ton) en Strampoyer pils. Twee voortreffelijke bieren. Twee bieren, die ver boven hun eigen kunnen uitstijgen, op zulk een formidabele hete dag. Ook een dorpje als Leveroy doet dat.
Ooit van Leveroy gehoord?
Neen. Het telt nog geen drieduizend zielen.
In een dorp als Leveroy spreekt men nog van zielen. Of parochianen. De zuigeling is er een even grote ziel als de grijsaard. En iedere ziel telt er.
Welnu, die van Leveroy met hun bijna drieduizend zielen hebben al jarenlang een aantal fameuze schutters. Die schieten geen bokken. Die schieten raak. De laatste jaren hebben zij telkens weer bijna het Oud-Limburgs gewonnen. Het vorig jaar lukte het dan definitief. En aangezien de winnaar van het Oud Limburgs het jaar daarop het Oud-Limburgs organiseren mag, was Leveroy dit jaar gastheer van al Limburgs schutterijen.
Wat dat zeggen wil voor zulk een kleine gemeenschap? Iets bovenmenselijks. Er komen meer dan honderd schutterijen uit de beide Limburgen. Dat zijn zesduizend schutters. Die moeten defileren, excerceren, schieten, trommelen, hoornblazen. Daar worden wel veertigduizend bezoekers bij verwacht. Die moeten eten kunnen en drinken. Plotseling verdertigvoudigt, ja verveertigvoudigt zulk een dorp zich op een gloeiende zomerdag. Het moet een ongekende verkeersstroom verwerken. Weiden worden herschapen in parkeerterreinen en wagenparken.
Iedere ziel uit Leveroy moet zich geheel inzetten wil zo’n feest slagen. En het slaagt volkomen. Weer een bewijs hoe feesten als de schuttersfeesten door heel een Limburgse gemeenschap gedragen worden. Het Oud-Limburgs heeft dan ook niets te gedragen worden. Het Oud-Limburgs heeft dan ook niets te maken met opgewarmde folklore. Met folklore uit de broeikas. Het is even levensecht als een forel in de Geul.
Acherm, men zou bijna medelijden krijgen met zo’n klein dorp. Wandelt men er door heen in de morgenuren dan lijkt het waarachtig op het nederige Nuenen van Vincent. Lage boerderijen, gehurkt onder de hitte. Leveroy is niet eens een eigen gemeente. Het behoort toe aan drie gemeenten: Heythuizen, Baexem en Nederweert. Het heeft een kerk, iets wat op een straat gelijkt en boerderijen, in het land verspreid. De kerktoren is nu wat hoger dan de zestiende-eeuwse bakstenen toren die in de jaren twintig van deze eeuw (helaas) werd afgebroken.
De Leverooiers kregen heel wat te slikken over hun lage toren. In de omliggende gemeenten zei men dat de toren bij regenweer onder de poort van een boerderij te schuilen werd gezet. En die van Nederweert, om te bewijzen hoe laag de toren van Leveroy was vergeleken bij hun toren, kwamen met een lange bonestaak afzakken om er de wijzers van de Leverooise klok mee te verzetten.
Dat is niet gelukt.
Die van Leveroy hebben hen met zeisen en rieken teruggedreven en verslagen bij het ‘Witte Paard’.
Die van Leveroy weten dus van aanpakken. En dat hebben zij die eerste dag van juli bewezen ook. Wat een feest! Men komt eens te meer tot de overtuiging dat dit misschien het schoonste feest is dat Nederland kent. Dat dit misschien wel Europa’s schoonste feest is. Het kent nauwelijks zijns gelijke aan kleurenpraal en kleurenpracht. De middeleeuwers herleven, en de oude Oostenrijkse, Spaanse en Napoleontische slagvelden. Onbloedig gelukkig. Want de schutterijen die eens de eigen gemeenschap gewapenderhand moesten verdedigen hebben reeds lang een vredelievende functie verworven in de eigen gemeenschap. Maar nog steeds zijn zij de ruggestreng van vele Limburgse gemeenten. De schutterijen zijn het zout van ieder feest, wereldlijk en geestelijk. Wat is een Limburgse processie in het heuvelland zonder schutterij? Een gemeenschap zonder ruggegraat.
Dit zou een Amerikaan met koopmanszin moeten zien. Hij zou heel het Oud-Limburgs voor een dag opkopen, om er de fraaiste kleurenfilm van de eeuw mee te maken. Want er ligt daar, op die ene straat die Leveroy telt, voor een miljoen aan kleur op straat. Welk een vermogen zou het Hollywood kosten om al deze wonderlijke tenues met epauletten, kolbakken, ministersteken, hanenstaarten, bij de kostuummaker te bestellen. En dat wandelt hier zo maar door de velden.
Waarmee wij beslist de maker van Ben Hur niet uitnodigen naar Limburg. Hier moet een Nederlands regisseur een Nederlandse speelfilm komen draaien. De intrige zal hij weliswaar zelf moeten zoeken. Maar heel dat machtige decor van het schuttersfestijn vindt hij in Limburg zo maar op straat. Hij hoeft zijn cameramensen maar naar hier te sturen.
Vele schutterijen hebben in hun statuten opgenomen dat zij de Sacramentsprocessie behoren te begeleiden. En staat dit niet in hun statuten, dan doen zij dit toch. Enkele Limburgse schutterijen bezitten in hun schutterskorps de zogenaamde Bielemènnekes.
Bielemènnekes zijn wel de vreemdste snoeshanen die de Heer op de Limburgse wegen laat paraderen. Zij dragen reusachtige namaakbaarden, reusachtige leren voorschoten, reusachtige beremutsen met kokarden en reusachtige bijlen. Vandaar hun naam: Bijlenmannekens. Met hun bijlen lopen zij aan het hoofd van de schutterij. Zij waren er eertijds ‘tegen de protestanten’. Zo zei men het althans tot voor kort. Mochten die de processie iets in de weg leggen, dan grepen de Bielemènnekes in. Vandaag zegt men het in Limburg iets oecumenischer. De Bielemènnekes waren er tegen gewapende overvallen, tout court. Die dreigen er echter vandaag niet meer. De Bielemènnekes gaan daarom (naar ik heb horen verluiden) met hun bijl een houten paal te lijf die men langs de route voor de processie heeft aangebracht. In die paal zit een kruik jenever. Ter compensatie van het vergoten zweet.
Het Oud-Limburgs is voor iedere bezoeker begrijpelijk in zijn schoonheid en kleurenpracht. De wedstrijden die door de schutters en schutterijen onderling gehouden worden zijn dit echter niet zonder meer voor de bezoeker. Waarin bestaat de echter niet zonder meer voor de bezoeker. Waarin bestaat de kundigheid van het schieten? Waarop moet men letten bij de wedstrijd in oude excercitie? Wat maakt een generaal tot kampioen in de wedstrijd `modelste generaal’? Wat is excerceren en op welke gronden defileert een schutterij het mooist, excerceert haar excercitiegroep het best. Wat is een koning? Wat een keizer? Wie kan koningin zijn? Wie keizerin? Als men het Oud-Limburgs jarenlang bezoekt, verwerft men allengs wel een inzicht in deze zaken. Maar de bezoeker die voor het eerst de schutterswei betreedt, betreedt weliswaar een sprookjeswereld, maar de toverwetten die deze wereld beheersen ontgaan hem.
Iedere schutterij schiet jaarlijks de vogels af. De vogel is een houten namaakvogel boven op de schutterspaal. De wedstrijd in het koningschieten duurt vele uren lang. Wie het laatste restje hout van de top van de paal schiet is koning. Daar is veel toeval bij en veel geluk.
Soms is de koning de Abraham van de schutterij. Soms is hij de Benjamin. De koning loopt in jacket en met hoge hoed. Om zijn torso draagt hij het koningszilver, een harnas van zilveren plaketten die de eer uitmaken van de schutterij.
Om zijn hoge hoed draagt hij een zilveren loverkrans. Zijn koningin draagt een sleep en een zilveren loverkrans in het haar. Koning en koningin lopen gearmd in het hart van de schuttersstoet. Dat geeft bijna even zoveel aandoenlijke taferelen als er koningsparen zijn. Is de koning jong dan kiest hij meestal als koningin zijn bruid. Maar hij mag ook zijn moeder kiezen. Een stokoude koning kan zijn stokoude vrouw, indien zij nog wel ter been is, aan de arm nemen. Maar ook zijn jongste dochter.
De schuttersparen op het Oud-Limburgs behoren tot het allerschoonste wat er bestaat. Men ziet er de bonke keersekinderen van Guido Gezelle aan de arm van de vergrijsde Methusalem. Men ziet er blozende vrouwen van Rubens aan de armen van een boer van Ostade. Men ziet er de boerenbruiloft van Breughel in tientallen variaties.
Waar gij ook kijkt, gij ziet een schuttersstukje van een oude meester.
Een tamboer ligt aan een bosrand van laag eikehout. Zijn hoofd rust op zijn trommel. Een kolbak hangt als een luifel over zijn ogen en neus. Hij slaapt aan de rand van de schuttersweide. Hij is er mijlen van verwijderd.
Het is een schuttersstukje van Ostade.
Een generaal slaat een glas bier achterover. Een zijtak van de bierstroom belandt in zijn open kraag. Zijn gezicht glanst als een koperen pot. De grote witte veder op zijn generaalshoed is bevangen door de warmte. De man kan niet meer denken. Het bier denkt voor hem. Men hoort het denken, zacht en lispelend, met de fijne hersens van zijn kraag van bierschuim.
Het is een schuttersstukje van Frans Hals.
In de schaduw van een tent zit een oude schutterskoning. Het is moordend heet, maar hij heeft zijn koningszilver niet afgelegd. Ook zijn hoge hoed heeft hij niet afgedaan: hij zit eronder als een zwarte boomstronk met zilveren bladeren. Dit is de oude Philemon, veranderend in een boom. Hoe warm het is, ziet men aan zijn ogen: die staren violet-wit naar het licht buiten de tent. Het zijn de ogen van een uil die verrast is door het daglicht. Een uil die niets ziet. Die alleen maar is wat hij is: de koning van de nachtdieren, verdwaald in het licht.
Dit is een schuttersstukje van Rembrandt.
Een verliefde trommelaar kijkt zo diep in de ogen van zijn toekomstige boerenbruid, dat hij zich vast moet houden aan een pereboom wil hij niet omvallen. Een ogenblik tevoren heeft hij zijn kolbak schuin op het blonde haar van zijn geliefde gezet. Om zijn verliefde blik te beantwoorden moet zij haar ogen een kwartslag draaien in de schaduw van de kolbak. Zij kijkt scheel als een kinderpop, wiens ogen in het ongerede zijn geraakt.
De zon staat boven hun beider hoofden even stil om een momentopname te maken.
Dit is een schuttersstukje van Pieter Breughel.